De sportvereniging en het arbeidsrecht

Er zijn vele soorten belastingen en regels in ons land. Te veel, wordt vaak gesteld.

Ook de sportsector wordt steeds frequenter bezocht en onderzocht door fiscus en bedrijfsvereniging. Bij deze ‘confrontaties’ blijkt dat sportbestuurders meestal heus wel van goede wil zijn maar doodgewoon al die ingewikkelde regelingen niet, of niet voldoende (kunnen) kennen.

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste arbeidsrechtelijke bepalingen die een rol kunnen spelen voor verenigingen die betalingen verrichten aan bij hen werkzame personen. Maar ook voor clubs die (al dan niet terecht) van mening zijn dat het voor hen allemaal niet zo’n vaart zal lopen, kan het raadzaam zijn toch nog even verder te lezen.

JURIDISCHE BRIL

Als we een modale sportvereniging onder de loupe nemen dan zien we dat zich daar erg veel mensen rondom heen bewegen: bestuursleden, sporters, ouders van leden, kantinemensen, trainers, schoonmakers, onderhoudsploegen, etc.. Bekijken we diezelfde mensen met een juridische bril dan kunnen we het volgende onderscheid aanbrengen:

  1. de vrijwilliger
  2. de onkostenontvanger
  3. de freelancer
  4. de werknemer.

Elke arbeidsrelatie heeft zo zijn eigen (financiële) gevolgen.

FISCUS EN DE BEDRIJFSVERENIGING

Voordat we de exacte consequenties bekijken eerst even een geheugensteuntje.

De twee instanties die voor deze materie relevant zijn, zijn de fiscus en de bedrijfsvereniging (nu uitvoeringsinstelling genoemd).

De belastingdienst draagt zorg voor de inning van de zogenaamde loonheffing: een combinatie van loonbelasting, volksverzekeringspremies en sociale premies.

1. De vrijwilliger

Alle sportverenigingen in ons land kunnen bestaan dankzij de inzet van honderdduizenden vrijwilligers. Mensen die soms ‘voor een prikkie’ maar meestal geheel gratis voor hun club een of ander hondebaantje uitoefenen. In 2006 mogen vrijwilligers ‘belastingvrij’ ongespecificeerd € 1.500,- per jaar ontvangen, oftewel max. € 150,- per maand. Fiscus en uitvoeringsinstelling doen daar niet moeilijk over. Met andere woorden: mits wordt voldaan aan de gestelde eisen zijn er geen verdere financiële consequenties verbonden aan het vrijwilligerswerk.

Let op! Een belangrijke voorwaarde die wordt gesteld is het feit dat iemand slechts bij één vereniging als vrijwilliger werkzaam kan zijn.

Opname in de administratie van de naam van de vrijwilliger is raadzaam.

2. De onkostenontvanger

In deze constructie wordt er een zodanige afspraak gemaakt dat bepaalde werkzaamheden uitsluitend op basis van onkosten worden verricht. Deze dienen vóór aanvang van het seizoen volledig gespecificeerd te zijn vastgelegd. Te denken valt daarbij aan:

  • reiskosten
  • beroepskleding en attributenvergoeding
  • contributie vakvereniging
  • verblijfskosten

Indien beide partijen zich houden aan de maxima van de richtlijnen van UWV/Cadans en fiscus dan is er geen sprake van loon. Er behoeft dan dus geen loonbelasting en premie over te worden betaald. In deze arbeidsrelatie is het raadzaam op declaratiebasis te vergoeden en bewijzen en bescheiden te bewaren. Ook is het verstandig als vereniging om opgave aan de fiscus te doen van de verstrekt onkosten. Dit kan vrij eenvoudig plaatsvinden middels het zgn. i.b. 47-formulier.

3a. De freelancer

Dit betekent dat de trainer niet in dienst treedt van de vereniging maar zelfstandig blijft. Er is sprake van twee gelijkwaardige partijen zonder gezagsverhouding (zie bij punt 4: de werknemer).

Voor de betrokkenen lijkt deze constructie uiterst aantrekkelijk. Immers, de club kan volstaan met een opgave (i.b. 47) aan de fiscus van het uitbetaalde bedrag en heeft verder geen administratieve rompslomp.

Uitvoerige wettelijke rechten en plichten ontbreken, waarbij te denken is aan ontslagbescherming, doorbetaling bij ziekte, etc.. Anderzijds krijgt de freelancer een behoorlijk bedrag in handen voor zijn diensten. Hij wordt geacht zelf zorg te dragen voor de afdracht van sociale premies, van eventuele inkomstenbelasting en eventueel van B.T.W.. Onnodig waarschijnlijk te zeggen, dat dit allerlei mogelijkheden opent.

Kortom, vanwege bovengenoemde voordelen, kiezen freelancer en vereniging vaak voor het op deze wijze vorm geven van hun arbeidsrechtelijke relatie. Echter, UWV / Cadans accepteert heel vaak de freelancerelatie niet! Als namelijk wordt geconstateerd dat er ondanks de gepresenteerde constructie in werkelijkheid een gezagsverhouding (en dus veelal ook een dienstbetrekking) bestaat tussen club en trainer, dan vordert UWV / Cadans bij de club alsnog werknemerspremies. En soms zelfs met terugwerkende kracht van de voorafgaande (maximaal 5) jaren!

3b. Var

Sinds 2010 is de zogenaamde Var-verklaring min of meer in de plaats van het freelancen gekomen.

4. De werknemer

Dan nu de vierde mogelijkheid: de arbeidsovereenkomst. De belangrijkste kenmerken zijn de volgende:

  • een persoonlijke verplichting tot het verrichten van arbeid; vervanging is dus niet zomaar mogelijk;
  • er wordt loon betaald voor de verrichte arbeid;
  • er is sprake van een gezagsverhouding oftewel simpel gezegd ondergeschiktheid.

Zijn al deze elementen aanwezig dan heb je als vereniging/werkgever met tal van wettelijke verplichtingen te maken. Denk hierbij aan het op een bepaalde voorgeschreven wijze voeren van een loonadministratie, invullen van jaaropgaves, verrichten van afdrachten, etc., etc.. Ook financieel heeft het werkgeverschap nogal wat consequenties. Het werkgeversdeel van de sociale premies bedraagt immers + 20%; het werknemersdeel is vooral afhankelijk van de tariefgroepindeling voor de loonbelasting. Als uitgangspunt kan men in het algemeen nemen dat het nettobedrag voor de werknemer zich tot het lastenbedrag voor de club verhoudt als ongeveer 1 : 2. Met andere woorden: wil de sportleider ongeveer € 453,78 overhouden, dan kost de werkgever +  € 816,80. Het verschil (zijnde € 363,02) moet door de vereniging worden afgedragen aan de belastingdienst.

FICTIEVE DIENSTBETREKKING

Als een van de drie bovengenoemde elementen van een echte dienstbetrekking ontbreekt, bijvoorbeeld de gezagsverhouding, dan moet de werkrelatie ook nog getoetst worden aan de regels van de zogenaamde fictieve dienstbetrekking. Deze zijn de volgende:

  1. er moet doorgaans twee dagen per week worden gewerkt (aantal uren per dag is niet van belang);
  2. het bruto inkomen per week moet minstens 40% van het minimumloon bedragen; d.w.z.het loon (dus de onkostenvergoeding buiten beschouwing);
  3. de relatie moet voor minstens 30 dagen zijn aangegaan;
  4. er wordt niet als zelfstandige gewerkt. Pas als aan alle voorwaarden is voldaan, is er sprake van een fictieve dienstbetrekking. In dat geval moet de vereniging dezelfde regels in acht nemen als bij een reële werkgevers-werknemers relatie.

CONCLUSIE

Nog even terug naar de verschillende verenigingsmensen die we aan het begin van dit verhaal onderscheidden. We kunnen dan in het algemeen stellen dat een bestuurslid meestal als een vrijwilliger kan worden aangemerkt; de groundsman, de schoonmaker, de kantinemensen en de trainer daarentegen als werknemer. In een minderheid van gevallen tenslotte wordt de trainer als freelancer geaccepteerd.

Voor de goede orde vermelden we nog dat de feitelijke omstandigheden altijd doorslaggevend zijn. De naam die partijen hebben gegeven aan hun arbeidsrelatie is dus niet belangrijk, noch de vorm waarin e.e.a. al dan niet is vastgelegd.

HULP

De sport heeft de naam een slecht werkgever te zijn. Zoals gezegd zijn de ingewikkelde regels daar voor een deel debet aan. Sportadviesburo De Jong wil met raad en daad helpen bij het goed uitvoeren van het sportwerkgeverschap. Naast gratis advisering op arbeidsrechtelijk terrein (en ook het beheer van een sportvacaturebank) kunnen wij in bepaalde gevallen het werkgeverschap van de vereniging volledig ‘overnemen’. Op deze manier blijkt dat vrijwillige sportbestuurders ook ‘goede werkgevers’ kunnen zijn en op de juiste wijze kunnen omgaan met al die belastingen en regels. Zij het met enige hulp.